Hallo,
Ik heb een vraag over het onderdeel van de TAK-> zinsbegrip 2.
Stel een kind heeft moeite met het patroon van de zin:
-de jongen zet de auto op de doos,
-de bakker legt op de schaal ronde koekjes.
-de jongen laat de juf een foto zien.
Hoe kan je dit oefenen? Zijn hier speciale oefeningen voor?
Alvast heel erg bedankt!